Ontwikkelingen rond de naamgeving van onze moedertaal
Het woord moedertaal is in het Nederlands vanaf de zestiende eeuw bekend (zie Groot Van Dale Leenwoordenboek:481). Ik leerde – in de jaren veertig van de vorige eeuw – mijn moedertaal. Dit gebeurde in mijn primaire milieu op het platteland op een ongestuurde manier, dat wil zeggen zonder een van te voren opgesteld plan. Door de dagelijkse interactie met ouders, andere familieleden, leeftijd- en buurtgenoten, leerde ik de taal van mijn moeder op een volkomen natuurlijke manier. Onze boiti was in taalkundig opzicht homogeen. Iedereen sprak dezelfde taal. Onze moedertaal werd in die tijd nog geen Sarnámi genoemd. Die naamgeving vond in Den Haag in 1977 plaats.
Toen ik negen jaar oud was, woonde ik in de Vierkinderenweg in Wanica (Suriname). Deze boiti (dorp) ligt naast de Magentaweg. Daar leerde mijn mámá (= moedersbroer) mij het Devanágrischrift, zodat ik Hindi-teksten kon lezen en schrijven. Ook aan het Hindi-vocabulaire besteedde hij enige aandacht. Onze leerboeken heetten Pahili en Dusri Pustak, geschreven door Nathurám en in India gepubliceerd. Onze leerboeken hadden geen plaatjes. Tegenwoordig zou zo’n leerboek door onderwijskundigen direct afgewezen worden. Misschien hadden plaatjes mij juist afgeleid. Mijn oom Baijnath Hiralal leerde mij en de 10 andere cursisten, dat het Hindi onze moedertaal was. 25 jaar later zou ik erachter komen, dat dit niet juist was.
Op de Büchnerschool, een christelijke lagere school in een volkswijk in Paramaribo, hoorde ik van mijn aardige Hindoestaanse meester, dat mijn moedertaal Hindoestaans was. Door mijn meesters Shantiprakás Hirálál, Wim van Eer (werd later minister van Onderwijs en Volksontwikkeling) en het strenge schoolhoofd E. Rullum – aan alle drie heb ik heel veel te danken – werd mij aangeraden om op school zo min mogelijk ‘Hindoestaans’ te praten. Dit advies kregen alle Hindoestaanse leerlingen van mijn klas. De Creoolse leerlingen werd voorgehouden dat ze op school geen Negerengels moesten praten. (Het woord Sranantongo bestond in de eerste helft van de jaren vijftig nog niet.) Dit advies was in ons eigen belang. Ik had een grote achterstand in het gebruik van de Nederlandse taal. Mijn woordenschat was zeer beperkt. Van het Negerengels wist ik niets af. Mijn moeder had mij geadviseerd om als creoolse leerlingen mij zouden aanspreken direct te zeggen: ‘Mi no sabi.” (Ik weet het niet.)De meeste leerlingen van deze school waren creolen.
Na twee jaar keerde ik terug naar het aangrenzende Magentaweg. Thuis, in mijn geboorte-boiti (dorp) vertelden enkele geletterde familieleden en buurtgenoten mij en mijn leeftijdgenoten, dat het Hindi onze moedertaal was. Echter kon geen van mijn leeftijdgenoten toen nog Hindi lezen en schrijven, ook de zoon van een bekende samáji pandit niet. Hier had ik een taalvoorsprong (in het Hindi). Alle drie pandits van Magenta waren van mening, dat het Hindi onze moedertaal was.
Dr. Jnan H. Adhin noemde de moedertaal van de Surinaamse Hindoestanen Sarnámi-Hindustáni (Adhin 1961 en 1964). In 1964 romaniseerde hij de spelling van het Sarnámi-Hindustáni. Moslim-Hindoestanen hadden al vanaf de jaren dertig van de 20e eeuw moeite met de naam Hindoestaans. Zij gebruik(t)en liever de term Hindostaans. Deze schrijfwijze werd langzamerhand ook door hindoe Hindoestanen geruisloos overgenomen.
Op de avondschool voor de hoofdonderwijzersakte (hbo-opleiding) vroeg de neerlandicus Hein Eersel, die de Taalsituatie in Suriname besprak, ons wat onze moedertaal was. De meeste Hindoestaanse studenten kozen voor de termen Hindi en Hindoestaans. Twee Hindoestaanse studenten, met een stadsachtergrond, gaven geen antwoord. Onze taaldocent vroeg zich af, of de benaming Hindi wel juist was. Hij gaf enkele voorbeelden uit de praktijk om zijn twijfel te onderbouwen. Ik raakte in lichte verwarring. Zouden mijn oom en de pandits van Magenta zich toch vergist hebben?
In Leiden kwamen in 1974 enkele studenten bij Djiet Baldewsingh bij elkaar. Naushad Boedhoe, Suresh Chotoe, Ruben Kalpoe, ik en anderen waren aanwezig. Moti Marhé, toen nog student Nederlandse taal en letterkunde, zou een inleiding houden over onze moedertaal, die nog altijd Sarnámi Hindustáni werd genoemd. Deze naam werd door ons tot 1977 gebruikt. Toen hebben we op een discussieavond bij de oprichting van het Kollektief Jumpa Rajguru besloten om onze moedertaal Sarnámi te noemen. Wij besloten unaniem het woordje Hindustáni weg te laten.
Bris(path) Mahabier