Spreekt uw kind Sarnámi?
‘Spreekt uw kind Sarnámi?’, vroeg iemand me vóór Roy Khemradj zijn lezing startte op 2 augustus jongstleden in Buitensociëteit Het Park. Ik liep de zaal binnen, zag Radjen Baldew staan en dacht een babbeltje met hem te maken. En zoals altijd, sprak ik enthousiast in het Sarnámi met hem. Iemand hoorde ons in het Sarnámi praten en mengde zich in het gesprek. Er ontstond een discussie over het wel of niet stimuleren van deze taal in Suriname.
Nu is het zo, dat vrienden en kennissen, ook collega’s, weten welke betrokkenheid ik heb met het Sarnámi, en dat ik niet alleen het spreken maar ook het schrijven in het Sarnámi altijd zal blijven stimuleren. Ik moet wel toegeven dat ik mij vroeger niet echt bewust was van deze taal. Toen ik jong was leerde ik Hindi op de Hindischool in Nickerie, mijn geboorteplaats. Ik kon, en kan nog steeds het Hindi lezen en een beetje schrijven. Maar praten in het Hindi? Neen! Daarvoor heb ik geen moeite gedaan.
Het Sarnámi was een vanzelfsprekende taal voor mij, zeker in een district als Nickerie. Ik kende overigens geen andere taal zo goed als deze. Echter, toen ik in 1971 naar Paramaribo verhuisde, werd ik mij bewust van het feit dat het Sarnámi dat ik sprak, op het lexicale domein nogal verschilde met dat van Paramaribo. Opvallend was de spotternij; vele stedelingen vonden (en misschien vinden ze dat nog steeds) het Sarnámi in Nickerie inferieur. Ik hoorde mensen spotten met woorden als kicin, mác, huri, bái, et cetera. Door de peer pressure, en om niet uitgelachen te worden, durfde ik niet te praten zoals ik gewoon was, en ik deed mijn best om te praten zoals de mensen in mijn omgeving in Paramaribo. Bovendien begon het Nederlands te domineren.
Toch heb ik het Sarnámi niet opgegeven. Integendeel, ik kreeg gedurende mijn studie de gelegenheid om onderzoek te doen naar een mogelijke Sarnámi-variatie. Ik probeer mijn bijdrage te leveren voor de ontsluiting van het Sarnámi in Suriname, mede door deze taal in mijn eigen sociale omgeving te stimuleren.
Met mijn kind spreek ik ook in het Sarnámi, nog altijd! Dit lijkt voor de vraagsteller, waarnaar ik aan het begin van deze blog refereerde, onwaarschijnlijk. Immers, voor hem zal het Sarnámi er over twintig, dertig jaren niet meer zijn. Dus, zegt hij: ‘Waarom Sarnámi promoten? We praten met onze kinderen niet in het Sarnámi. Daarmee bereik je toch niets. Hindi is goed voor het behoud van de Hindostaanse cultuur.’
Eigenlijk ben ik deze heer zeer erkentelijk, daar hij mij door zijn pessimistische opmerking juist enorm heeft getriggerd om mijn onderzoek naar de mogelijke variaties in het Sarnámi in de verschillende districten te continueren. Hiermee hoop ik nog meer te kunnen bijdragen aan de groei van het aantal Sarnámi-sprekers. En ja, hamár bitiyá Sarnámi batiyá hai. Torwálá bhi to?
Preetema Jong-A-Lock – Pahladsingh